Internet, patiëntenbrochures, oefenschema’s,… er circuleert in de kiné-wereld een hoop dingen rond. Vaak komen patiënten langs met oefeningen die ze ooit van een kinesitherapeut, rug-school of orthopedist hebben gekregen. Een blik op die papieren maakt vaak al duidelijk dat het gaat om een kopie van een kopie van een kopie van een document dat ooit eens door een overijverige kiné werd opgesteld. Toch is het niet altijd een geweldig product. Ik laat voor alle duidelijkheid de flagrante inbreuk op het auteursrecht en het evidente “leeching” gedrag nog even buiten beschouwing.
Er zijn eigenlijk 2 duidelijke redenen waaraan ik mij stoor.
De belangrijkste is het “One exercise fits all”-principe. Het idee dat voor elke rugpatiënt, elke orthopedische patiënt dezelfde standaard oefening een “goede” oefening is. Alsof een kinesitherapeutsche oefening iets is als medicatie. Je slikt het in en al je problemen zijn opgelost. (Was het maar zo eenvoudig).
Een mooi voorbeeld hiervan is de “Superman”-oefening:
Superman of “flying-dog” is een van de meest gekende oefeningen die al jaren wordt gegeven als rugoefening. Vaak zie je dan ook de zotste uitvoeringen.
De oefening is in essentie een “dissociatiebeweging” een beweging in 1 segment terwijl je de andere aanliggende segmenten stabiliseert (niet beweegt). De uitvoering is dan ook been en/of arm uitstrekken zonder een beweging toe te laten in het bekken, de lage rug of schouder. De neutrale positie moet dus bewaard worden doorheen de volledige oefening. De oefening doen, zonder rekening te houden met het “hoe” en “waarom” is dus compleet zinloos en in sommige gevallen zelfs schadelijk.
Het tweede wat vaak scheef zit is de achtergrond. Bepaalde oefeningen werden ontwikkeld vanuit een bepaalde theorie. De oefening is geen entiteit op zichzelf, maar moet worden gekaderd in een groter geheel. Wanneer dit soort oefeningen worden gekopieerd dan vergeet men heel vaak het kader mee te kopiëren. De oefening verliest zo compleet haar nut.
Eén van de McKenzie oefeningen is zo een voorbeeld. Een oefening die gebruikt wordt om perifere (naar het been) uitstraling te reduceren bij patiënten met een reduceerbare discusbulging. Een oefening die wanneer je een zware stenose of facetproblematiek hebt niet echt is aan te raden. Op zich is het een heel goede oefening, maar je moet het concept hanteren en deze oefening alleen toepassen bij die patiënten die bij het klinisch onderzoek een reductie aangaven tijdens de extensie beweging. Doorheen de tijd is de rationale achter dit soort oefeningen ook vaak hard gewijzigd.
Wanneer ik oefeningen geef stel ik mij dan ook altijd 3 vragen:
- is de oefening geschikt voor deze patiënt
- wat wil ik met mijn oefening bereiken, wat zijn mijn doelstellingen
- is deze oefening relevant voor de leefwereld van de patiënt (m.a.w. moet ik een sedentaire oudere dame van 80 jaar wel loopladdertjes laten lopen?)
Oefentherapie start dus vanuit de anamnese en het klinisch onderzoek, niet vanuit een standaard oefenschema. Hoe beter je de problematiek van je patiënt begrijpt hoe beter je oefeningen kan selecteren en aanpassen aan de behoeftes van hem/haar persoonlijk. Zo kan je een squat (kniebuigen) op wel 100-verschillende manieren aanpassen om hem optimaal te maken voor DIE patiënt op DAT moment in zijn revalidatie. Iets wat ik hoop binnenkort te bewijzen!
Tot zover mijn zeepkist-moment.
top!
hoewel de hedendaagse standaard oefenprogramma’s in onze hoofden al lang passé zijn, zijn ze nog steeds de regel en geen uitzondering…
maar niet getreurd!
binnenkort beheersen enkele therapeuten de complete oefentherapie : )
veel succes met de squatjes